In Dutch: De taxirit van Moon Ping terug naar Keng Tung

1 maart 2017 - Bangkok, Thailand

So this is the true story of what really happened during my all too short stay in Myanmar. To express myself in the most natural way I wrote it in Dutch. Sorry for those of you who can't read Dutch, a translation will come eventually...

This is it, in my own words:

PANO_20170222_103353

Met een taxi van Moon Ping terug naar Keng Tung

Wie reist, doet als het goed is, iets meer dan zichzelf verplaatsen. Wie reist neemt waar, registreert en bericht daar zo nodig over. Maar ook, wie hoe ver dan ook reist, ontkomt niet aan zichzelf. Een enorm open deur, maar in dit huidige ‘ik’ tijdsgewricht zou ik een ontsnapping aan mezelf verwelkomen als het zaad dat in de woestijn geduldig op een bui regen ligt te wachten. Tegenwoordig berichten we over alles wat ons groots en meeslepend voorkomt, en dat doen we dan ook maar al te graag via allerlei vormen van Social Media. Sportprestaties, vakantiereisjes, successen, geboortes, verjaardagen en andere feestjes, ongevraagd worden we deelgenoot gemaakt van al die menselijke hoogtepuntjes. Doe ik daar aan mee? Ach ja, ik ben zeker niet roomser dan de paus. Hoewel ik wel veel moeite doe om al mijn navelstaarderig ‘geselfie’, te larderen met zo mogelijk nóg onnozeler nieuws. De 25e baby die Anouk baart, de ingegroeide teennagel van Jan Smit en meer ‘lekker belangrijke’ pulp. We leven tenslotte om te consumeren, wat dat is, maakt niet uit. Afijn, dit even terzijde.

Mijn fietstocht met een Parcycle (een soort koeriers bakfiets) door Myanmar strandde in Moon Ping, daarvan hier het verslag. Het kostte me tien uur hard werken over deels onverharde, steile en slechte wegen om de Parcycle in Moon Ping te krijgen. Een knaap op een brommer vroeg, zoals zovele Myanmarezen “Hey, where you go?” Ik vroeg hem of hij een hotel of motel wist en hij begeleide me naar het enige Motel ter plaatse.

En ja, een kamer kon ik krijgen. Geweldig! Koud bier schonk deze ogenschijnlijk overvriendelijke, maar wel erg jonge uitbater, ook nog eens. De kroon op het werk. Dat schuimende bitterzoete vocht het droge keelgat ingieten, er bestaan weinig andere bevredigendere handelingen na een tocht door een oven. De kamer, weliswaar met eigen douche-en toilet was een Spartaans hok, waar een ‘inventieve’ elektricien bezig moet zijn geweest. Twee stroomsystemen waren aangelegd om ook weer in elke ruimte twee verschillende lichtbronnen te voeden en te bedienen. Op zijn minst bijzonder te noemen, kennelijk was er een, een back up systeem, voor als het andere niet werkte. Vooralsnog kreeg ik met geen van beide ook maar één ruimte verlicht. Uitpakken en settelen dan maar. Mijn tassen hadden het ‘bagagebed’ nog niet geraakt of de jonge uitbater stond al in de deuropening om me mee te vragen voor een gesprek met de ‘immigration police’. Ik grapte wat, schijnbaar had mijn populariteit mij vooruit gesneld. Het bleek een tikje serieuzer te zijn dan dat.

Twee ernstige koppen boven twee identieke groene uniformen. De meest ontwikkelde sprak 3 woorden Engels, de ander zat voornamelijk zijn Qat te herkauwen. Een rode gloed omlijstte zijn grotendeels reeds geruïneerde gebit. Een enorm onsmakelijk gezicht, en een verder vrij smerige gewoonte waar veel Myanmarezen zich met graagte aan overgeven. Ze zijn onder een constante lichte invloed en spugen en rochelen die rotzooi uit dat het een aard heeft. Als je denkt dat er op straat een wc wordt doorgetrokken, dan is het eigenlijk altijd een Myanmarees die luidop, en wel zo hard als mogelijk, zijn keel schraapt en de oogst van deze ‘vocaliteit’ aan het plaveisel of prullenbak toevertrouwt. Heerlijk, en ik heb er totaal niet aan kunnen wennen. Chinezen schijnen dit gerochel en gespuug ook met een enorme overgave te doen, dus er staat me nog veel feestelijks te wachten! Hahaha. Maar goed, de essentie van de komst van deze beide gezagsdragers was deze; ik diende Moon Ping de volgende dag te verlaten en wel in de richting van waar ik gekomen was. Een dag extra blijven, mocht ook niet. Onveilig gebied was de reden, niet safe om doorheen te reizen. En, daar bovenop, ik kon ook geen ‘permit’ voor de fiets overleggen. Of ik die maar even een kleine 250 kilometer terug, bij de grens in Tachilek wilde gaan afhalen. De ‘ontwikkelde’ deed deze mededeling droog, zonder met zijn ogen te knipperen. Dit was ernstig. De helse tocht vanuit Keng Tung naar dit stomme gat speelde zich in een samenvatting voor mijn netvlies af.

“Godverredomme! Voor Jan ‘Kankersnot’ die tyfusinspanning gedaan!”, ging het door me heen. En dan morgen weer vrolijk terug zeker. Daar ging ik al snel wat anders over denken. Die vernedering zou ik mezelf besparen. Goed, je wordt dan door de lokale immigratiesheriff ‘Tombstone’ uitgejaagd, de genoegdoening om mij op mijn fietsie de horizon tegemoet te zien peddelen, terug de woestenij in, gun ik ze niet.

“Please, can you call a taxi for me for my trip back to Keng Tung”, was mijn vraag die ik de jeugdige moteluitbater bij het ontbijt de volgende morgen stelde. Hij zou het gaan regelen. Ik had er weinig vertrouwen in, voor de zekerheid zou ik me in mijn wielertenue hijsen. En ik verdacht hem er ook van, mijn komst onmiddellijk te hebben doorgegeven aan die twee platte petten. Zo vriendelijk en vilein lachen moeten alleen NSB’ers gekund hebben… Maar wellicht was ik iets te voorbarig met mijn (voor)oordeel. Tijdens mijn korte verblijf in Myanmar is mij opgevallen dat je als alleengaande toerist/ reiziger een heleboel aan die heren van de immigratiedienst hebt uit te leggen. Dat ze je vervolgens voorzien van informatie over de plaatsen van je bestemming, laten ze beroepshalve maar achterwege. Kennelijk moet je daar naar vragen. Iets waar je niet naar vraagt, wordt je ook niet verteld is de handelswijze. Pas wanneer je niet verder kunt, dan zij verantwoord vinden, krijg je dat te horen. Redelijk laat dus. Na het ontbijt, had ik wat tijd te doden, en dat deed ik met het schrijven in mijn dagboek. Ik was net midden in een tirade, waarvan u de bovenstaande sterk afgezwakte versie net hebt kunnen lezen, toen de taxi het terrein opdraaide. Een Toyota ‘Probox’. Het type duidt reeds de vorm van het voertuig. Een rechthoekige stevige doos op wielen. Al gauw bleek dat ik niet de enige passagier zou zijn. Iets anders had ik eigenlijk ook niet verwacht. Ik was al blij dat ik dat teringstuk terug niet hoefde te fietsen. Een ander probleem kwam aan de oppervlakte. Hoe gaat dat gevaarte van mij meegenomen worden? Van in de auto, kon geen sprake zijn. De chauffeur, die rechtstreeks van de set van een Aziatische knokfilm geplukt leek, krabde eens op zijn zwart beboste schedel. Er verscheen een enorm vraagteken boven zijn hoofd. Op het dak dan. Er was een stevig gelast rek dat in elk geval het gewicht zou moeten kunnen torsen. Met vereende krachten werd de Parcycle het dak opgehesen. Overdwars geplaatst paste het maar net aan. De chauffeur snoerde kundig de fiets vast, en de boel leek stormvast de reis terug te kunnen doorstaan. Uit de kofferruimte kwamen twee manden tevoorschijn. Uiteraard zat er in de ene een haan, en in de andere kakelden twee kippen. Rechts voorop het rek naast de fiets werd de plek van het pluimvee. De haan maakte op overduidelijke wijze zijn aanwezigheid kenbaar. Het beest keek zowel hanig als uitermate versuft uit de lodderige ogen. Er was duidelijk al een hele reis aan voorafgegaan. Ik rekende met de moteluitbater af, en gaf hem ondanks mijn bedenkingen omtrent zijn betrouwbaarheid, toch een ruimhartige fooi. Want die taxi stond er toch maar. Op voorhand gaf ik de chauffeur ook 2000 Yahtz meer dan de 8000 die hij voor de rit vroeg. Hij keek mij stomverbaasd aan.

Instappen dan maar en ‘go’! Juist. De plek voorin was ingenomen door een wat oudere, kalende Myanmarees. De achterbank was mijn bestemming dus. Daar zaten twee stevige heerschappen die een sterke familiare gelijkenis vertoonden. Vader en zoon, op zijn minst. Vader zat links achter de oude man, en slaapdronken zoonlief schoof enigszins morrend en vooral met frisse tegenzin een klein stukje op. Toch wel goed te doen zo. Wat toen volgde was een rondritje door Moon Ping waar her en der wat spullen ingeladen werden. Auto-onderdelen, zware dozen met onbestemde inhoud en meer van dat werk. Zo’n auto rijdt nooit leeg ergens naartoe. We maakten een rondje, en kwamen bijna weer terug bij het motel, ik herkende de weg… We stopten bij een bushalte-achtig hok. Een vrouw begon luidkeels een betoog af te steken, waar uit op te maken viel dat ze onder geen beding zou instappen in een auto waarin reeds vijf volwassen kerels zaten. De chauffeur lachte wat ongemakkelijk, en leek zich te verontschuldigen, want overmacht en samenloop van omstandigheden. Ik versta geen letter Myanmarees, maar zoveel was duidelijk. Miep werd er aan mijn kant bij geperst. Terwijl de auto wegreed, schreeuwde ze nog wat verwensingen, zo klonk het althans, uit het raam naar de haar uitlachende achterblijvers. Ze kookte van woede, maar schikte zich in haar ongemakkelijke lot. Ze ging voorover gebogen zitten, met het hoofd rustend tegen de hoofdsteun van de stoel van de chauffeur, zo creëerde ze toch wat ruimte voor mij. (En ja, hoewel er in Myanmar rechts wordt gereden, is in bijna alle voertuigen ook het stuur rechts geplaatst.)

Wie wel eens met drie volwassenen achterin een modale personenauto heeft gezeten, weet dat het kan, maar dat het vooral krap is. Voeg daar een Myanmarees minivrouwtje aan toe, en je zit heup aan heup. Geen millimeter beweging mogelijk. Ik overwoog alsnog te gaan fietsen. Allemachtig, dit een dikke honderd kilometer over niet minder dan een rallyparcours. ‘Dzjeezis Fakking ‘H’ Karistus!’ Vooruit dan maar. We reden weg. Net buiten Moon Ping, werd de chauffeur gebeld. Belangrijk genoeg om te stoppen. Er volgde een overleg, waar de vrouw zich nadrukkelijk in mengde. Gelukkig gingen we door. Niet méér lading, en niet méér passagiers. De taxi zat vol. Boeddha zij geprezen. Overigens zijn de Myanmarese vrouwen behoorlijk assertief en voor zover ik het kan beoordelen, al aardig geëmancipeerd. Ze zijn ook vocaal enorm aanwezig, maar dat geldt voor bijna alle Myanmarezen. Kleine kinderen spelen ruw en zetten al snel een keel op. Daar gaan ze mee door tot ze oud en bejaard zijn. Maar dat hoeft natuurlijk niet te gelden voor de rest van het land. Het mespuntje wat ik er tot nu toe van gezien heb, leidde tot deze constatering. Oh ja, “next time”, zei die toeristenpolitie gisteren nog tegen me, “make sure you get permit for bike”. Alsof dat ooit nog een keer gaat gebeuren. Hij was er in ieder geval optimistischer over gestemd dan ik.

De rit dan. Dat was er een voor de sterke magen. De ‘Hully Gully’ op de kermis is er een kleuterritje bij vergeleken. Je zoekt overal houvast en vooral ook tegenwicht tegen vader en zoon, die bij een bocht naar rechts alle gewicht flink onze kant lieten doorhangen. Miep bleef voorovergebogen zitten. Ze sprak voortdurend met de chauffeur, die niet alleen tijd had om haar te woord te staan, maar om ook nog eens een paar maal de telefoon beantwoorden. En ja, natuurlijk doen we dat in een onoverzichtelijke bocht waaruit een tegemoet stormende Hilux nog maar ternauwernood ontweken kon worden. Horror Hully Gully Galore op een weg die, die kwalificatie niet verdient, maar meer op een geasfalteerde nachtmerrie lijkt.. In een vreemd land, waar je de taal nul van spreekt, in een taxi die verder bevolkt wordt door mensen die zich lijken uit te drukken in een of andere kattentaal. Alles klinkt als een eindeloos lijkend ‘gemiauw’. Relaxt is anders.

Miep: “Miauw, miauw, miauw, mauw ouw ouw miauw!”

Chauffeur: “Mauw, miauw, ouwhoewouw..ahaha”

Kennelijk een gesprek over politiek, of over religie. Net zo belangrijk. Trouwens, over religie. Dat lijkt de enige industrie die werkelijk floreert in Myanmar. Buiten, landbouw en wat veeteelt, heb ik verder geen tekenen van industrie kunnen ontdekken. Voor het Boeddhisme, en voor enkele bescheidenere christelijke varianten van de Opperwezenaanbidding, is ruimschoots plaats vrijgemaakt en zijn er tempels, offertafels en kerken overvloedig aanwezig om de bidcultuur in de markt te zetten. Een gat van drie huizen, vijf boerderijen, een brommerwerkplaats en zes huiskamerwinkeltjes (alwaar men voornamelijk oliën, frisdrankjes en snacks verkoopt) kent altijd een opzichtige tempel die aangelegd aan een ruim plein, voorafgegaan wordt door een al even ostentatieve poort. Want van je geloof dien je te kunnen getuigen en men laat er geen misverstand over bestaand waar dat dient plaats te grijpen. Niet dat ik daar nu een mening over heb, want als niet meer praktiserend katholiek zou het niet chique zijn om precies daar nu een mening over te hebben. Enige uitbundigheid, en losbandigheid is ons ‘vergeef ons onze schuld’-geloofje niet vreemd. Ik heb ooit eens, ik meen in 1990, een paar dagen in Rome rondgelopen en toen ook het Vaticaan, de St. Pieterskerk en de Sixtijnse kapel bezocht. Ik vermoed dat ik toch echt niet de enige ben geweest, die daar met plaatsvervangende schaamte vandaan ging. Als geloven om een ingetogen levensbeschouwelijkheid zou moeten gaan, dan moet men er daar in Rome heel goed naar zoeken. De laatste keer dat ik in die vermaarde Italiaanse hoofdstad vertoefde, was in 2011, en besloot ik de Trevifontein, van ja ‘La dolce vita’ met een bezoek te vereren. Noem het een ‘bucketlist’ dingetje. Want al die andere, met alle respect voor de bouwkunst, ouwe puinzooi had ik dus al in 1990 afgewerkt.

Blasé als ik was geworden door al alle voorafgaande imponerende oude architectuur en het (te) vele landschappelijks fraais van de Leiden-Athene-Leiden fietsreis, bleek de fontein een enorme anticlimax. Een toeristisch trekpleistertje gelepeld in een minipleintje, waar de schreeuwerige beeldhouwkunst je oorverdovend verblindt. Knap staaltje vakmanschap, maar wanneer je me zou vragen “Wat vindt je er nou van?”, dan zou ik niet dralen om te zeggen “imponeerkitsch”. Imponeerkitsch die in Fellini's cinematografische meesterwerk 'La Dolce Vita' wonderbaarlijk genoeg wel werkt, doordat het nacht was, de belichting subliem, Marcello Mastrioanni de rol van zijn leven speelde en Anita Ekberg een enorm ‘lekker wijf’ was dat letterlijk van het doek spatte. Maar dit terzijde.

Ik hield mijn rechterhand voor houvast vast aan de daklijst, door het geopende raam. Plots voelde ik een natte klodder in mijn handpalm landen. Ik keek eens naar buiten. Neen, dat kon geen regen zijn…Gadverredamme! Kippenstront! Ik zocht en vond een papiertje om de restanten van de reeds vervlogen uitwerpselen weg te poetsen. Dat eitje, dat ik nog van gisteren had, zou ik later wel een keer opeten…

We stoppen maar weer eens. Dit maal op instigatie van de oude man voorin. Confucius verdwijnt achter een muurtje, om naar ik dacht, een plasje te plegen. Want ja, oude man, veel gehobbel, zwakke blaas; tinkel-tinkel. Hahaha! De oude baas bleek zo wagenziek als een rottende hond! We vervolgen ons weegs, en na een uur of twee keihard gerock ’n rolled te zijn en nog wat ongeplande, edoch gedwongen stops, kwamen we aan in het pittoreske Tontar. Overigens begeleid door muziek die zich het beste laat omschrijven als ‘natte-kutjes-muziek-voorzien-van-autotune-gejammer’, en dat dan ook nog eens in een ‘autoloop’. Dus die audiodiarree kwam minstens vijf keer voorbij… (En ja, daar kun je dus wél aan wennen!) Het was tijd voor koffie, en iets te eten. Voor de chauffeur om een peuk te roken, een blikje bier open te trekken en de auto af te spoelen. En heel belangrijk, de benen te strekken. Een welkome rust, kan ik u melden. Het bovenop een berg afspoelen van auto’s, brommers en motoren heb ik nooit ergens eerder gezien. Maar de bedoeling is duidelijk. De remmen, het motorblok worden gekoeld, en het stof afgespoeld. Dat dit niet zo bevorderlijk kan zijn voor een kokend heet motorblok, lijkt van ondergeschikt belang. De fiets bleek bij nadere inspectie, 30 graden bakboord gekanteld  te zijn. En eigenlijk stond ‘ie steviger. De chauffeur snoerde nog eens de tuigage aan. Zo vast als een huis.

 Zo vader, zo zoon verdwenen in een toilet en kwamen er als monniken uit. De jeans en corduroybroek hadden plaats gemaakt voor jurkachtige gewaden. De bovenkant bleef echter zijn ‘westerse’ look behouden, namelijk polo en overhemd. De blik op ‘vroom’. De echte traktatie bleek dat deze heren hier hun geloof verbreidende werk gingen verrichten! De achterbank was nu zo goed als leeg, joeghee! Hahaha. Enorm joepiegevoel overmeesterde me.

Miep nam, na de pauze, nu gehurkt plaats achter de chauffeur. Ik bekeek haar eens wat beter. Eind dertig, niet veel ouder, schatte ik. Niet eens heel erg lelijk, wat in een land als Myanmar heel erg goed kan. Ze was opgetogen, praatte honderduit, en als ze stil was kwam de mobiele telefoon tevoorschijn, waar vanuit het startscherm haar (ongetwijfeld) nog jonge kinderen vrolijk toelachten. Werkelijk bloedjes van meisjes. Dat moet ik toegeven, in deze landen zijn die kleintjes hartensmeltertjes. Altijd vrolijk en op een hele leuke manier aanwezig. Ook de moeder-kind relatie blijkt hier hechter te zijn dan ik wel eens in het koele en afstandelijke Europa zie, of ervaar. Openlijke affectie tussen koppels of stelletjes, daar is men toch wat terughoudender in. Het speelse en uitbundige van de kinderen maakt bij de adolescenten en jonge koppels al snel plaats voor gereserveerde ingetogenheid. Ik zou bijna zeggen kuisheid. Maar dat klopt niet. Heel ouderwets zag ik eens een stel tieners op brommers, eenmaal buiten het gezichtsveld van het ouderlijk gezag, à la jaren vijftig, de haren loskammen en de kleding wijzigen in een hippere outfit. ‘Histoire ce repette.’

Ik had nu uitzicht op het kalende achterhoofd van Confucius. Ik keek er eens goed naar. Waar geen haar meer was, was de hoofdhuid zwart geworden. Een archipel van kleine zwarte eilandjes maakte dat er een landkaart op zijn achterhoofd getatoeëerd leek. En dan ook nog eens zo ziek als een hond, de stakker.

Confucius voorin, hield het niet meer. We stopten om de haverklap. Rijden-Stoppen-Kotsen. Dat was het ritme. Miep stelde voor om voorin te gaan zitten, en zo geschiedde. Nu zat die ouwe braaknek naast me. Hij gromde, en wreef amechtig over zijn buik, die inmiddels méér dan leeg moest zijn… Hij hield het raam aan zijn kant tactisch open. En terwijl Miep en de chauffeur geanimeerd met elkaar aan het miauwen waren, braakte Confucius er al rijdend, zijn ziel en zaligheid met luid geschreeuw en veel gekerm uit. Geweldig, wat een rit. Dit had ik echt voor geen goud willen missen. Ik ben die immigratiebromsnor nog zelfs een soort van dankbaar. Het levert zo een lekker sappig verhaaltje op. Hahaha! Ik dacht kom, tik een eitje, en at ook nog wat gortdroge vliespinda’s, eerder op de markt gekocht. Ik speelde een spelletje ‘Patience’ op mijn mobiel, en het getuur op dat kleine schermpje werd ook mij enigszins vreemd te moede. Opa Braakboei begon toch geen school te maken? Ik stopte ermee, draaide het raam aan mijn kant open en snoof wat vers stof naar binnen. Gelukkig, ik heb zeebenen, of een zeemaag als dat bestaat. Met de weg terug in een auto afleggend, kreeg ik met het verstrijken van de tijd, meer en meer respect voor de inspanning die ik de dag ervoor met die bakfiets geleverd had. Waar we nu omhoog gingen, ging ik gisteren bergaf, en waar we afdaalden daar was ik dus omhoog geploeterd. Tijdens die fietstocht had ik bij een scherpe afdaling menigmaal gedacht; ‘Blij dat ik daar niet omhoog hoef!’ Nu vanuit de auto dezelfde weg terug rijdend, kwam het me wel als steil voor, maar niet ondoenlijk. Sterker nog, ondanks dat de weg terug meer hoogtemeters kent dan ik de dag tevoren had gereden (er wordt meer geklommen dan gedaald), leek de etappe Moon Ping-Keng Tung beter te doen dan ik had gedaan, namelijk Keng Tung-Moon Ping. Dat zit ‘m ook in het simpele feit dat wanneer je stroomafwaarts rijdt, je eigenlijk altijd de wind tegen hebt. Fiets je stroomopwaarts, zoals ik had gedaan, heb je de wind negen uit tien keer, bijna altijd mee. Ik heb het in elk geval nooit anders meegemaakt.

Keng Tung kwam in zicht, en zo ook het einde van de taxirit. Als eerste werd Confucius er ergens bij een of ander kantoortje uitgegooid, waar een menigte van belang het kleine hok reeds bezet had. Eindelijk ontsnapt te zijn uit die wasmachine en verlost van zijn ziektebeeld vergat die ouwe piraat te betalen. De chauffeur beende hem snel achterna, en inde zijn deel. Een klein rondje door Keng Tung, en toen was het de beurt aan Miep om ons te verlaten. Ze werd afgezet bij familie, of kennissen die verrukt waren met haar komst. Veel vrouwen, in elk geval. Het gekakel en gemiauw was niet van de lucht.

Toen kwam mijn dilemma aan bod. En ik merkte dat de chauffeur hier echt mee zat. Ik vermoedde dat hij inzag dat de missie, mij op een vliegtuig mét de Parcycle zetten, een kansloze was. Een paar vliegticketagentschappen verder werd dat onderzoek dan ook gestaakt. Dan maar naar onze vrienden van de immigratiepolitie. Een stuurs figuur, broek in een messcherpe vouw, maar verder slechts in een hansopje, hield een kort en bondig betoog waarin de plaatsnaam Tachilek veelvuldig aan bod kwam. Dat klonk niet goed en vooral niet erg hoopgevend. Het gezicht van de chauffeur betrok met iedere zin die de gespierde draadnagel uitsprak. Goed. Dan maar naar de politie, want die is er ook nog. Ik kreeg het vermoeden dat de chauffeur eigenlijk bezig was om mij maar duidelijk te maken dat het gezag verlangde dat ik naar Tachilek diende terug te keren, én dat een vliegreis vanuit Keng Tung met medeneming van de Parcycle een utopische gedachte was. Het bezoek aan de politie was net zo vruchtbaar als de Sahel na 10 jaar droogte. De chauffeur stak de ene sigaret met de andere aan. Het gezicht strak van de stress, de ontreddering in zijn ogen. Ik kreeg met hem te doen. Hij wilde mij echt helpen. Een minder moeilijke opdracht was om de haan en kippen verder op transport te zetten. We reden naar een soort  ‘minivanhalteplaats’. Daar werden minivans van lading en personen voorzien. De haan en kippen kwamen, na wat gesoebat, weer op een dak terecht. De haan kraaide. Was hij blij? Een haan is eigenlijk ook niet veel meer dan een mannelijke kip. De kippen leken zich er bij neer te leggen.

Ik stelde voor om mij maar naar een hotel te brengen. En dat gebeurde. Met vijf man werd op het parkeerterrein van het hotel de fiets van het dak gehesen, en ik zag dat de chauffeur zichtbaar opgelucht was. Hij was een steengoede chauffeur.

IMG_20170224_105428

Naschrift: tijdens een van die vele hilarisch te noemen stops die we maakten om de kalende Confucius te laten kotsen, stonden we stil bij een groepering houten hutjes. Huisjes kan ik ze niet noemen. Op het erf voor een van die hutjes zat een oude gerimpelde, magere vrouw. Ze zat gehurkt. Ik weet niet of ze iets aan het doen was, maar dat geloof ik van niet. Ik kan het me niet herinneren. Ze keek voor zich uit, stil en bijna glimlachend. Onze komst deed haar hoofd een kwartslag draaien, en vanuit de auto keek ik recht in haar gezicht. De ogen dof en gelaten, ze leek iets af te wachten wat ons allemaal te wachten staat. Dat gaf het moment iets wonderlijks en universeels. Ja, zo ziet bittere armoede er uit, zei mijn broer wel eens bij het zien van zo’n scene, die je in elk arm ontwikkelingsland kunt aantreffen. En toch, ik zag ook een onverzettelijke trots in die ogen.

©PM 2017-Alle rechten voorbehouden aan de schrijver en publicist dezes, Paul Munstege. Het is derden niet toegestaan het gehele artikel, delen of citaten te gebruiken zonder toestemming van de auteur.

13 Reacties

  1. Jakob Cijsouw:
    1 maart 2017
    Geweldig verhaal Paul. Ik heb er van genoten. Wat een belevenis en dat is nog maar het begin van je reis. Hopelijk geen tegenslagen meer. Succes met je verdere reis.
  2. Andre Berk:
    1 maart 2017
    Mensen kinderen, wat een belevenis zeg. Je moet wel positief ingesteld zijn zeg, je weet toch van te voren niet wat ze verzinnen en wat je te wachten staat. Wel balen dat je weer terug moest, gelukkig tussen aanhalingstekens wel met de auto. Hoop dat het vanaf nu van een leien dakje gaat. Als je het zo op blijft schrijven wordt het een leuk en spannend boek voor de achterblijvers. Ik wens je veel plezier en succes.
  3. Auteur:
    1 maart 2017
    @Jakob en André: bedankt voor deze positieve respons. Dat het geen wandeling in het park zou worden wist al wel. Dit soort belevenissen zijn wel de krenten in een soms wat moeilijk te verteren pap...
  4. Henny:
    1 maart 2017
    Hoi Paul, bedankt voor je fantastische verhaal. Hoewel het inhoudelijk natuurlijk helemaal niet geestig is heb ik wel in een deuk gelegen over de manier waarop jij het gesodemieter allemaal beschrijft. Moet je echt werk van maken hoor. Dit kan een enorm interessant en geestig boek worden.
    Ik kijk uit naar het vervolg. Niet opgeven hoor. Succes xx
  5. Huub Munstege:
    1 maart 2017
    Mooi verhaal en beeldend geschreven. Benieuwd hoe het nu verder gaat.
  6. Ab Glasbergen:
    1 maart 2017
    ik ga er vanuit dat dit weer in boek vorm uitkomt, ik denk een bestseller word
  7. Kees S:
    1 maart 2017
    Wat een verhaal, bijna tranen over mn wangen. Balen voor jou dat het allemaal realiteit is. Leuke foto :) Spreek je snel!
  8. Marco Toorenent:
    1 maart 2017
    Wat een verhaal Paul, ben ook benieuwd hoe je de reis gaat voortzetten! Groetjes
    en op naar een nieuw avontuur!
  9. Jannie hoflaan:
    2 maart 2017
    Hallo Paul, wat een avontuur heb je weer meegemaakt. Ja over die taxirit heb ik wel moeten lachen echt haha. Maar je bent een topper vind het erg voor je dat je terug ging maar ja die autoriteiten maar we genieten van je verhalen jij bent een doorzetter. Maar goed en je hebt toch in een kamer geslapen geen tentje in het oerwoud hahaha.zoals jij dat vertelt zie het allemaal voor me. Paul hoop op een goede verdere reis en geen tegenslag meer voor je zet hem op Gr Jannie en nol
  10. Vincent Van der kooij:
    2 maart 2017
    Held.
    We gaan hier nog onwijs veel om lachen met een goed biertje in onze handen!
  11. CocaCippa:
    5 maart 2017
    Wat een verhaal. Genoeg materiaal om er een korte film van te maken. Ik zeg ... doen.
  12. PRATAP SINGH:
    7 maart 2017
    Good luck with your onward journey.
  13. Auteur:
    7 maart 2017
    Nearly made it into Krishnagar! Kolkata is actually a video game by bike! You have circumvent all that the road is throwing at you. Cars, trucks, pedestrians, dogs, tuctucs, motorbikes and oh yeah bad road surface... Haha